Het voelt haast beschamend om te zeggen, maar deze ik speel nog steeds hoort eigenlijk ik speel eindelijk te heten. Toen Shadow of the Collossus in 2005 uitkwam was het een titel die ik vrolijk fluitend negeerde. Ik had me ooit aan de demo van Ico gewaagd en kon er werkelijk niks mee. Een game waarin ik een klein jongetje bestuurde die een klein meisje bij de hand nam om door een oude tempel te leiden, ondertussen vechtend tegen rookmonsters? Het was niet iets waar ik voor te vinden was in een periode waar games als Jak en Daxter en GTA Vice City de shit waren. Ook toen beide games een remaster kregen op PS3 was ik nog steeds vrolijk in negeermodus… te druk met de Uncharted’s en Call of Duty’s van deze wereld. Maar nu schrijven we dus 2018 en maakt Shadow of the Colossus opnieuw zijn opwachting. Nu heeft hij mijn aandacht wel te pakken.
Wat is er veranderd vraag je? Grotendeels komt het omdat mijn smaakpallet de afgelopen jaren qua games toch echt wel groter geworden is. Daar waar ik vroeger het primair van actiegames en schattige platformers moest hebben, zoek ik tegenwoordig graag ervaringen op die afwijken van de platgetreden paden. Ikzelf ben dus logischer wijze gegroeid als gamer, maar los daarvan is er uiteraard ook The Last Guardian. Ik ben aan Guardian begonnen op aanraden van mijn oudste dochter die het met een licht dwingend “dit moet je gewoon spelen” in mijn PS4 duwde, en ik genoot immens van de hele belevenis. Het dwalen door mysterieuze tempels terwijl je een groot gevleugeld muismonster begeleid, de vele kleine “oh wow” momentjes op weg naar een emotioneel slot. De magische ervaring die The Last Guardian was deed me behoorlijk enthousiast reageren toen de remake van Shadow of the Colossus aangekondigd werd… eindelijk zou ik deze cultclassic een kans gaan geven.
Wat me bij het spelen opviel is hoe heerlijk simpel de game is qua opzet. Je neemt de rol aan van een jonge krijger die met het levenloze lichaam van zijn geliefde op pad trekt richting een vervallen kasteel in een verboden land. In dat kasteel sluit hij een deal met een geheimzinnig wezen dat de kracht bezit de doden terug tot leven te wekken: versla de 16 Colossi die in het land zwerven en je geliefde zal weer leven. Het is een sprookjesachtig doch simpel gegeven voor een queeste waar je vol enthousiasme aan begint. Je springt op je paard, houd je zwaard de lucht in, omdat het reflecterende zonlicht je de weg wijst naar je doel en trekt ten strijde. Tijd om de held te gaan uithangen. Alleen ben je dat niet hè, de held. De game geeft je al erg snel de realitycheck dat je echt wel niet de koene ridder bent die de jonkvrouwe gaat redden van de boze monsters in dit narratief. De eerste Colossi maakt meteen indruk met zijn reusachtige verschijning, maar is hoegenaamd niet bedreigend. Het wezen loopt gewoon rond, zijn ding te doen en doet je niks wanneer je in de buurt komt. Je moet het wezen bespringen en via de haren omhoog klimmen voor je een eerste keer je zwaard in zijn lichaam duwt. Het beest begint te schreeuwen van de pijn en probeert je af te schudden, maar je klimt uiteraard verder tot je op zijn kop bent en je zwaard meermaals in zijn hersenen ramt. Het beest zwicht en valt zieltogend neer en sterft… gefeliciteerd, je hebt je eerste Colossus verslagen. Zelden voelde voor mij de uitkomst van een gevecht in een game zo wrang aan; jij als speler bent het monster in deze bossfight. Er volgen nog vijftien andere Colossi die je af moet maken voor het einde van je verhaal in zicht is, en hoewel ze vanaf de derde gelukkig stevig weerwerk beginnen te bieden kon ik bij elke genadeslag nooit een gevoel van tristesse onderdrukken. Elke Colossus is in essentie een dier dat slechts agressief reageert wanneer dat kleine mensje met zijn zwaardin zijn territorium opduikt.
Is Shadow of the Colossus dan een game die ik met tegenzin zat te spelen omdat ik het sneu vond om die arme wezens te doden? Dat nou ook weer niet, daar zit de game namelijk echt wel te goed voor in elkaar. Het is in essentie een hele simpele game: ga met je paard naar waar de Colossus zit, voer een stevige bossfight uit en herhaal dat nog vijftien keer. Het is een game waar je in nog geen zes uur door bent ook, maar die tijd is echt wel memorabel. Dat komt uiteraard omdat de Colossi de sterren zijn en ze lekker divers ontworpen zijn, en vooral zodra ze vanaf de derde echt wel beginnen van zich af te bijten waardoor je uitdagende gevechten krijgt. Elk gevecht ontpopt zich steeds op soortgelijke wijze. Je komt het nest van het wezen binnen en reageert eerst met… holy shit, dat is een grote hufter, dit is onmogelijk! En dan ga je zo snel mogelijk zoeken wat je in de omgeving kan gebruiken om bij de zwakke plekken van het wezen te komen. Elk gevecht is op die manier in feite een soort van puzzel die je moet zien op te lossen, waarmee je steeds gebruik maakt van het feit dat zij groot en log zijn, maar jij klein en snel. Op die manier bekamp je grote vliegende monsters, een grote worm die zich Dune-gewijs onder het zand voortbeweegt, een watermonster, en veel meer. Elk van de veertien gevechten ( die eerste twee zijn gewoon moorden) zijn indrukwekkend in hun complexe uitvoering, en begeleid door prachtige orkestrale muziek. Ze leveren gameplay op die onvergetelijk is. Dat de game volledig herwerkt is om ook anno 2018 nog audiovisuele indruk te maken is uiteraard erg tof, maar dat de essentie van de game bijna vijftien jaar later nog zo fris aanvoelt, maakt Shadow of the Colossus pas echt monumentaal. Een beetje deprimerend, maar monumentaal.